‘Maar de kiem ligt al veel eerder’, vertelt hij, ‘in de tijd dat ik wethouder was in Almere. We waren bezig met de voorbereidingen voor de Transitie Jeugdzorg (die in 2015 werd ingevoerd, red.) en hadden bedacht: kunnen we niet op een heel andere manier gaan kijken? Kunnen we de plek waar mensen werken niet zo inrichten dat alle functies daar samenkomen: onderwijs, jeugdhulp, psychologische zorg, et cetera. We zijn begonnen bij het speciaal basisonderwijs, door orthopedagogen en andere professionals ín die scholen te plaatsen, gefinancierd vanuit jeugdmiddelen. En zo bouwden we het verder uit. Onze aanpak trok de aandacht, de PO-Raad pakte het op en ik werd gevraagd een advies uit te brengen over hoe de verschillende domeinen rond onderwijs en jeugd beter kunnen samenwerken, zonder iets nieuws te bedenken, maar door samen te voegen wat er al leeft bij iedereen die betrokken is. Daar zijn de zeven adviezen van Met Andere Ogen uit voortgekomen.’
1) Het verbreden van teams (interprofessioneel)
Schoolteams moeten worden uitgebreid met professionals uit andere disciplines, zoals jeugdhulpverleners of zorgspecialisten, afhankelijk van de behoeften van de leerlingen. Dit zorgt voor een breder palet aan expertise rond het kind.
2) Inperken van vrijstellingen op basis van artikel 5a
Het gebruik van vrijstellingen (waarmee kinderen worden ontheven van de leerplicht) moet worden beperkt. Dit advies richt zich op het verminderen van thuiszitters door betere ondersteuning binnen het onderwijs.
3) Betrekken van ouders en kinderen is essentieel
Ouders en kinderen moeten actief worden betrokken bij het vaststellen van passende zorg en ondersteuning. Hun inbreng is cruciaal om tot oplossingen te komen die aansluiten bij de individuele behoeften.
4) Brede lokale afspraken over jeugd onder regie van de gemeente
Gemeenten moeten de regierol nemen en niet-vrijblijvende afspraken maken tussen onderwijs, zorg en jeugdhulp. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een regionale ‘jeugdgrondwet’ met gedeelde doelstellingen voor de lange termijn.
5) Monitoring op het niveau waarop gezamenlijke afspraken zijn gemaakt
Er moet structurele monitoring plaatsvinden om de voortgang en impact van de gemaakte afspraken te bewaken, zodat samenwerking effectief blijft en verbeterd kan worden.
6) Budgetten en beleid moeten poreuze randen hebben
Financiële middelen en beleidsregels moeten flexibeler worden ingericht, zodat ze de samenwerking tussen domeinen faciliteren in plaats van belemmeren.
7) Coalitie omvormen: van denken naar doen
De coalitie van betrokken partijen moet overstappen van plannen maken naar concrete actie. Dit betekent praktische uitvoering in regio’s, met lef en daadkracht, om de adviezen in de praktijk te brengen.
Het rapport, opgesteld in samenwerking met Zunderdorp Advies, werd op 6 december 2018 gepresenteerd en vormde de basis voor het programma Met Andere Ogen.
René Peeters: ‘Er werd een projectteam aangetrokken, onder leiding van Marijke Andeweg, om de adviezen in de praktijk te gaan brengen. Dat werd de Aanpak Met Andere Ogen. Zelf trok ik door het land om presentaties te geven - wat ik overigens nog steeds doe. Ik merkte overal: de adviezen worden echt omarmd. Dit moeten we gewoon gaan doen, vond iedereen! Inmiddels is de Aanpak een Netwerk, onder leiding van Vera, en is de beweging die in gang is gezet onomkeerbaar. Overal in het land zijn mensen hiermee aan het werk: samenwerken vanuit verschillende disciplines, vanuit het belang van het kind. Men wil dit. En nu staat als stip op de horizon in 2035: inclusief onderwijs. Om tot de noodzakelijke cultuurverandering te komen, is deze beweging heel belangrijk.’
René Peeters geeft een voorbeeld van hoe we het nu vaak organiseren, en waarom dat niet altijd goed werkt: ‘Ik ben eens in een klas geweest met dertien 11-, 12-jarige jongens, op een cluster-4-school, voor kinderen met wat je noemt 'problematisch gedrag'. Ze worstelen allemaal op dezelfde manier met hun gedrag, en worden bij elkaar in de klas gezet. Daar staat dan één juffrouw voor van een jaar of 26, met een assistent, een fantastische juffrouw, maar het klopt natuurlijk niet. Als je twee mensen die druk zijn bij elkaar in een hokje zet, dat gaat niet goed, daar word je niet rustiger van, laat staan wat er gebeurt als je er dertien bij elkaar zet.’ ‘Dat is precies waar het om gaat’, zegt Vera Naber. ‘We kunnen deze kinderen bijvoorbeeld ook verdelen over andere plekken, met behoud van het geld dat deze vorm van ondersteuning met deze juf kost. We kunnen ervoor zorgen dat de juf haar expertise mag delen met anderen binnen de school. We kunnen beschikkingen en schotjes weghalen, en de middelen breed gaan inzetten. Dan kun je regelen dat deze kinderen op een andere manier worden opgevangen en geholpen. De sleutel zit in anders kijken, met andere ogen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als je de professionals de ruimte geeft? Dat blijkt iedere keer weer een van de succesfactoren. Totdat je op de wet- en regelgeving stuit en de Inspectie op de stoep hebt staan. Veel scholen worstelen daarmee. Heb je de inspecteur mee, dan gaat het goed, die verhalen zijn er ook, zeker als je de Inspectie er vanaf begin van het traject bij betrekt.’
René Peeters: ‘Het helpt altijd, ook voor de Inspectie, als je een goed verhaal hebt. En je moet, om met Harry Kunneman te spreken, emiritus hoogleraar humanistiek aan de Universiteit voor Humanistiek, de 'plek der moeite' niet uit de weg gaan. In ons geval betekent dat: verplaats je in een leerkracht, een directeur, een schoolbestuurder die zegt: ieder jaar begin ik met 25 à 30 kleuters, en dan komt er een kind bij dat verstrekt onhandelbaar is. Het kind begint met potloden te steken, stoelen door het lokaal te gooien. Er ontstaan onveilige situaties. En dan komen wij met ons verhaal over inclusie. De kunst en de kracht van het netwerk is om juist ook naar die mensen te luisteren en met elkaar te kijken: wat is er voor nodig om het toch voor elkaar te krijgen? We hebben de neiging om uit te gaan van goede voorbeelden, van mensen die willen, van mensen die kunnen. Maar om een volgende stap te kunnen zetten, moeten we ook heel goed kijken naar voorbeelden van situaties die echt klemmend zijn. Wat is er in die situaties nodig? Dan blijkt al heel snel dat ook daar mooie voorbeelden van zijn.’
"Wij willen dat kinderen zich naar vermogen kunnen ontwikkelen. Dat ze dat nu vaak niet goed kunnen, heeft te maken met het afrekenen van kinderen".
Wat de beweging belemmert is dat er, naast de wens om te komen tot een meer inclusieve samenleving, ook sprake is van prestatiedruk: we willen dat kinderen zo hoog mogelijk scoren op de 'basisvaardigheden' en sorteren ze al heel vroeg uit, naar de mate waarop ze hoger of lager scoren. De vraag lijkt gerechtvaardigd of het wel samen kan: een inclusieve samenleving én een prestatiemaatschappij? Moeten we niet kiezen voor het een of het ander? Hoe ga je om met dat spanningsveld als je op weg wilt naar inclusie?
René Peeters: ‘Het klopt dat we inclusief onderwijs belijden, maar in de praktijk ons binnen het onderwijs toch vooral richten op de prestaties. Dat wil zeker niet zeggen dat wij, vanuit Met Andere Ogen, niet voor goede prestaties zijn. Daar zijn we enorm voor. Wij willen dat kinderen zich naar vermogen kunnen ontwikkelen. Dat ze dat nu vaak niet goed kunnen, heeft te maken met het afrekenen van kinderen. We zouden kinderen minder moeten afrekenen en meer kunnen stimuleren. Een kind is van nature nieuwsgierig. Ieder kind is op een gegeven moment toe aan lezen, is toe aan schrijven, alleen niet allemaal op hetzelfde moment. Daar zou je je organisatie op in moeten richten, dat het kind altijd op het juiste moment de juiste vervolgstap kan zetten. We moeten een kind niet afrekenen als het de gewenste vervolgstap nog niet kan of wil zetten.’ Vera Naber: ‘Onze boodschap is inmiddels ook breder, en raakt ook andere domeinen. Wij richten ons op de ontwikkelkansen van ieder kind. Het gaat daarbij niet meer alleen over de school, maar ook over de wijk, over de gemeente, over het hele 'ecosysteem'. Je zou het ook de gemeenschap kunnen noemen, de basis waarin kinderen opgroeien. Met mijn komst is het programma een netwerk geworden, dat was mijn opdracht. Daarmee stimuleer je meer het bottom-up denken, denken vanuit de praktijk. Bij onze bijeenkomsten werken we steeds vanuit hetzelfde stramien: hebben we alle perspectieven aan tafel? Want met alleen het onderwijs, met alleen de gemeente, kom je er niet. Alle partijen werken vanuit dezelfde ambitie: door beter samen te werken denken we de ontwikkelkansen van kinderen te kunnen verbeteren.’
Vera Naber: ‘Allereerst denk ik dat we het belang van deze beweging hebben verder gebracht. We hebben de urgentie op de agenda weten te houden en we hebben de bekendheid weten te vergroten, zodat de olievlek zich kon verspreiden. Ik kreeg het gevoel dat er een soort bloemkool aan het groeien was, met allemaal mooie roosjes die weer verder groeiden. Wij komen faciliteren, maar we nemen het niet over. We zijn nu op een mooi nieuw schakelpunt, waarbij we de kracht die we voelen in het netwerk weer meer naar de ministeries gaan brengen. Onze boodschap is ondersteunend aan meerdere opgaven waarvoor we staan, niet alleen in passend onderwijs, maar ook in inclusief onderwijs en in de Hervormingsagenda Jeugd. Wat we ophalen uit ons groeiende netwerk sluit goed aan bij de grote agenda's die landelijk spelen. Op de ministeries en bij de VNG zijn ze blij met ons verhaal, omdat ze kan helpen bij het verwezenlijken van hun agenda's. De vraag komt nu steeds vaker: zeg het ons, vertel ons aan die landelijke bestuurstafels wat jullie horen in de praktijk. Kunnen jullie ons helpen de vertaalslag te maken naar wat die leerkracht nu eigenlijk van ons vraagt? Wat kunnen wij op landelijk niveau anders doen, welke belemmeringen kunnen we wegnemen en waar kunnen wij leren? Het is een van de redenen waarom we opnieuw subsidie hebben gekregen vanuit de ministeries om deze beweging te continueren, voor in ieder geval weer drie jaar, met als specifieke vragen: wat speelt er in de praktijk? Wat zijn de goede voorbeelden? Wat zegt de professional? En wat betekent dat dan zo concreet mogelijk voor het beleid in Den Haag?’
Als oud-politicus weet René Peeters dat volksvertegenwoordigers graag willen weten wat de concrete resultaten zijn. Wat heeft het precies opgeleverd? En hij weet ook dat volksvertegenwoordigers iedere vier jaar weer wisselen, en je steeds weer opnieuw je verhaal moet vertellen - het 'heipaaleffect' noemt hij dat: je moet op die paal blijven slaan om hem stevig de bodem in de krijgen. Hoe gaat Met Andere Ogen hiermee om, wil hij graag van Vera weten.
‘Het laten zien van harde resultaten is inderdaad soms lastig’, zegt Vera. ‘Wat we meetbaar hebben bereikt, is het terugdringen van het aantal thuiszitters in verschillende regio's. Daarnaast hebben we de ministeries proberen mee te nemen in de impact die de beweging heeft op met name het regionale niveau. Door te laten zien: wat gebeurt er nou als je met zo'n regio aan de slag gaat? Daar zit het resultaat, en dat is lastig om in getallen te vangen. Het gaat om nieuwe verbindingen die gelegd worden, kansen die gezien worden in tegenstelling tot daarvoor. Er ontstaat daardoor ook meer openheid op landelijk niveau om hierin te leren. Dat vertaalt zich er inmiddels in dat wij in de landelijke leeropgave een coördinerende rol krijgen. Dat is een hele mooie stap. Het echte lobbywerk bij Kamerleden is meer iets voor de belangenorganisaties. Vanuit een netwerkorganisatie zoals de onze is dat lastiger.’
Vera Naber: ‘Soms is er een regio waar het niet zo lekker loopt, waar het elkaar vinden niet zo makkelijk gaat. We willen steeds dat alle verschillende perspectieven en domeinen elkaar vinden in een gezamenlijk doel. Ze hoeven het niet per se eens te zijn, maar ze moeten samen willen optrekken. Soms lukt dat gewoon niet, het komt niet tot stand. Hoe het komt, ligt aan meerdere factoren: ze zijn te druk met andere zaken, ze zien niet het belang van zo'n positieve beweging, of ze zijn te 'blauw', denken teveel in de bestaande structuren. Ze zeggen: wat hebben mijn leerkrachten hier morgen aan? Negen van de tien keer is er ook 'gedoe', vaak politiek of gaat het om macht: wie is de baas? Meestal zit het op de relatie. Daar zou je dan eigenlijk veel tijd in moeten investeren, maar dat moeten ze vooral zelf doen, vanuit het besef: deze beweging is een olievlek die uiteindelijk ook ons zal bereiken.’
"Ik wil dus vooral de verbindingen binnen het netwerk zelf meer bestendigen."
Vera Naber: ‘Ik wil op een passende manier op alle niveaus ons netwerk in gaan zetten. Ik wil actieve leden binnen het netwerk meer in het zonnetje zetten, en als experts meer betrekken en bevragen, als een soort expertpool. Er zijn ook mensen binnen het netwerk op academisch niveau bezig met onderzoek, onze 'kenniskanjers', die aan het promoveren zijn, zoals Astrid Ottenheym, Anja Verwoerdt en Tina van Wouw. Die mensen verdienen het om elkaar te kunnen ontmoeten. Dan gaat het bruisen. Verder hebben we de lokale en regionale bestuurders behoorlijk aan ons weten te verbinden. Die wil ik ook als groep, als een ambassadeursnetwerk van bestuurders, meer met elkaar verbinden. Ik wil dus vooral de verbindingen binnen het netwerk zelf meer bestendigen.’